In de nieuwe insolventiewet maakt minister van justitie Koen Geens (CD&V) werk van een hoognodige modernisering van het ondernemersbegrip. De wet is inmiddels aangenomen en zal in voege treden in mei 2018. Dat betekent dat ook vrije beroepen, zelfstandigen en vzw’s failliet zullen kunnen gaan. Maar het gaat verder dan dat. Met het etiket ‘onderneming’ krijgen heel wat nieuwe entiteiten toegang tot hulp en ligt de weg naar een verdere regulering open.
Koopman
De wet van minister Geens belooft een fundamentele koerswijziging van de huidige insolventiewetgeving. Een van de meest opvallende aspecten: de herziening van het ondernemersbegrip. Vandaag vallen in de ogen van de wet enkel handelsvennootschappen en ‘kooplieden’ onder de term onderneming. Een archaïsme, dat in toenemende mate wordt ingehaald door de economische realiteit. Ondertussen bestaan er immers heel wat andere organisaties die geen ‘bedrijf’ zijn, maar waar wel ondernemerschap heerst.
Neem bijvoorbeeld een vzw als Artsen Zonder Grenzen. AZG heeft geen winstoogmerk, daar is iedereen het over eens. Maar dat wil niet zeggen dat de organisatie geen winst mag maken, enkel dat ze deze niet mag uitkeren aan mogelijke stakeholders. Om haar doel – maatschappelijk impact – te bereiken, waakt AZG over haar over continuïteit. Om die continuïteit te verzekeren, houdt ze zich bezig met marketing, maakt ze kosten en, jawel, ook winst. Wil Artsen Zonder Grenzen impact hebben, dan moet het ‘ondernemend’ worden gerund. Samengevat: ondernemen is veel breder dan ‘handel drijven’.
Risico voor de maatschappij
Het enge ondernemersbegrip creëert steeds meer problemen. Zo mogen in ons land vrije beroepen strikt genomen geen reclame maken. Maar België moest dit verbod enkele jaren geleden herzien onder druk van de Europese rechtspraak. Het Europese Hof van Justitie ziet artsen en advocaten immers wél als ondernemers, zij het met specifieke kenmerken.
Naast botsende wetgevingen, hield de verouderde wetgeving ook risico’s in. Vzw’s, eenmanszaken of tandartsen mogen dan geen klassieke bedrijven zijn, ze kunnen wel insolvabel worden. Alleen gaan ze tot nog toe in principe niet failliet. Ze verdwijnen niet uit de economie. En dat is gevaarlijk: leveranciers krijgen hun geld niet, waardoor ze op hun beurt in de schulden verzeilen. Lonen worden niet langer uitbetaald, waardoor de maatschappij dreigt op te draaien voor de niet-betaalde sociale bijdragen. In principe kan een burgerlijke rechtbank een insolvabele organisatie ontbinden, maar in de praktijk gebeurt dat zelden.
Verruiming ondernemersbegrip
De nieuwe insolventiewet maakt komaf met het gedateerde ‘koopman’ en bevat een nieuw, ruim ondernemersbegrip. Wie valt er allemaal onder? Een overzicht:
1. ‘Elke natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent, inclusief duurzame activiteiten in het kader van de deeleconomie.’ Hiermee doelt de wet op zelfstandigen, maar ook op alle andere mensen die naast hun hoofdberoep op een systematische manier geld verdienen. Denk bijvoorbeeld aan personen die zelfgemaakte juwelen verkopen of regelmatig een kamer in hun huis verhuren via Airbnb.
2. ‘Elke rechtspersoon behalve publiekrechtelijke rechtspersonen.’ Dit deel van de definitie verwijst naar twee groepen: de klassieke vennootschappen met rechtspersoonlijkheid (vof, nv, bvba,…) enerzijds en alle andere privaatrechtelijke rechtspersonen zoals vzw’s en stichtingen (ongeacht of ze een economisch doel nastreven) anderzijds. Wie valt er niet onder deze groep? Een duidelijk omschreven lijst van publiekrechtelijke rechtspersonen (lees: overheidsinstellingen). Een etiket van ‘onderneming’ zou de werking van deze organisaties kunnen verstoren. Of, vrij vertaald: de nieuwe wet wil vermijden dat ook de federale staat, politiezones of gemeentes failliet gaan.
3. ‘Elke andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid (maatschappen), elke organisatie zonder rechtspersoonlijkheid waarbij een ‘for profit’- karakter wordt vastgesteld en buitenlandse organisaties waarbij het centrum van de belangen in België ligt. Met dit fragment tackelt de nieuwe wetgeving mogelijke misbruiken. Neem bijvoorbeeld de feitelijke verenigingen. Deze hebben niet als doel om mensen te verrijken. Doen ze dit wel, dan krijgen ze de stempel (en verantwoordelijkheden) van een onderneming. Firma’s met een officieel adres in het buitenland, maar met hoofdactiviteiten in ons land, zullen voortaan ook in België failliet kunnen gaan.
4. Land- en mijnbouworganisaties.
Duidelijk gezicht
Met de nieuwe wet krijgen binnenkort ook onder meer Uber-chauffeurs, tandartsen, vzw’s en bepaalde feitelijke verenigingen het etiket ‘onderneming’. Dit betekent in de eerste plaats dat al deze entiteiten ook failliet kunnen gaan. De rechtbank kan ze uit de economie verwijderen en beslag leggen op hun bezittingen.
Maar het gaat veel verder. Komen deze ondernemingen in de problemen, worden ze niet langer doorverwezen naar een burgerlijke rechtbank, maar komen ze terecht bij een Rechtbank van Koophandel. Door haar ervaring met bedrijven, is deze veel beter geplaatst om de juiste beslissingen te nemen in het belang van de organisatie, de maatschappij en de economie. Daarbij krijgen deze entiteiten ook toegang tot de WCO-procedure, waardoor ze een betere kans maken dan voordien om te overleven. Een goede zaak.
Het nieuw ondernemersbegrip tackelt niet alleen enkele huidige praktische problemen, het baant ook de weg voor grotere veranderingen. Uber-chauffeurs, mensen die naast hun job systematisch bijverdienen, postbusfirma’s, feitelijke verenigingen die mogelijke winst uit de vereniging trekken en op termijn zelfs vakbonden, … Deze entiteiten opererden tot op vandaag in de marge van de economie. Ze kunnen niet failliet gaan, betalen ook geen sociale bijdragen en zijn niet of heel beperkt aansprakelijk. De nieuwe insolventiewetgeving geeft deze inkomstenmodellen nu een duidelijk gezicht. De weg voor een verdere regulering ligt open.
Bron: Graydon blog